De intimiteit van het schetsboek VIII– Herman CLAUS

 

De schetsboekbladen van Herman Claus voeren ons weer tot een ander type en benadering van de persoonlijke verwerking van een oeuvre en moeten veeleer bekeken worden als een soort dagboeknotities uit een plakboek. Deze aanvankelijke verslagen-voor-eigen-gebruik tonen ons een aantal indrukken die quasi als een documentaire, niet enkel de evolutie van de kunstenaar tijdens het voorbije decennium duidelijk maakt, maar ook zijn begeesterde invalshoek accentueert bij de plastische voorbereiding van een bepaald onderwerp, waarbij niets aan het toeval overgelaten wordt. Als een bezetene gaat hij op zoek naar motivatie, achtergrond, vergelijkingen, (kunst)historie, beweegredenen, context, ruimtebepaling, spiritualiteit, … die hem helpen het thema in haar essentie te vatten. De bereidheid van oog, hoofd en hart vormt dus in eerste instantie de onontbeerlijke vereiste om de opdracht kwaliteitsvol te kunnen vertalen. In deze zin sluit hij volmondig aan bij de uitspraak van de Franse filosoof Merleau-Ponty in het eerste hoofdstuk van Réflexion et l’interrogation, een bundel essays over kunst en taal, waarin de paradox van de waarneming zijn filosofisch ankerpunt markeert: “De dingen openbaren zich niet kant en klaar aan de blik van de waarnemer en de blik is niet leeg om zo maar door de dingen gevuld te worden. Ons zien komt pas tot stand als we de dingen op de juiste afstand zien, omdat onze blik de dingen vaak bekleedt met zijn eigen gestalte”.

Herman Claus toont ons hier een vijftal thematische bladen. Voor mijn wekelijks commentaar beperk ik mij tot zijn ontwerp met Bach als uitgangspunt, gemaakt in functie van de expositie Bach en passant (die hopelijk nu in april aanstaande wel mag plaatsvinden). Dat de kunstenaar als titel kiest voor Vergnügte Ruh, beliebte Seelenlust is niet uitzonderlijk. Deze kerkcantate voor altsolo (BWB 170) behoort tot Bachs bijzonder contrasterende themata, waarvoor hij zich liet inspireren zowel door de Bergrede in het evangelie volgens Mattheus (Gelukkig die arm van geest zijn, want hun behoort het Koninkrijk der hemelen) als door de Brief aan de Romeinen (6:3-11). Het ingebeeld inleven staat daarbij centraal. Bach wist als geen ander de welwillende luisteraar mee te trekken op een emotionele reis. Onthechting en wereldafwijzing waren volgens deze aria noodzakelijk om tot dieper geluk te komen en tenslotte de glorieuze dood te verwelkomen. Een metaforische benadering die via de combinatie van woord en muziek een soort van beroering teweegbrengt, een transcenderende werkelijkheid oproept die het rationele overstijgt. En juist de verzichtbaring van deze sacrale muziek wil Claus in zijn werk vatten. Uit zijn analyse van het uitdrukkingsvermogen en de klankwaarde van de aria heeft Herman Claus een vijftal zienswijzen behouden en genoteerd, die onze visuele verbeelding moet prikkelen, die een interpretatieve beeldtaal, een fysisch vorm- en lijnenspel moet oproepen in overeenstemming met de klanktextuur, eigen aan het oeuvre van de barokcomponist en onnavolgbaar meester in de affectenleer. Omzien in verwondering lijkt de stelregel te zijn. Hoewel uit de concrete werkelijkheid weggenomen, evoceren deze werken een verstilde, verdroomde, vervreemdende sfeer. Uit zijn functionele context gehaald, vormt het gekozen ding als onderwerp een structureel spanningsveld tussen figuratie en abstractie, tussen herkenning en twijfel. Zuiver plastisch gezien ontwikkelt de plooienval van het witte laken velerlei connotaties tussen lijn, punt en vlak, waarbij het binnenvallend licht de verbindende factor is. Binnen de afbakening van de compositie ontspint zich een energetische dynamiek die de dingrealiteit een eigen leven verschaft: een ingebeeld inleven! Een schijnbaar onbeduidend en eenvoudig alledaags ding krijgt een bewustwording, een vergeestelijking, gevat in een grafisch stramien dat verbindt, verhevigt of verzacht, uitdeint zonder haar imponeergedrag te verliezen. Net als bij Bachs Fuga ontwikkelt zich hier ook een innerlijke ritmiek, verleent het een symboolwaarde. Zoveel, met zo weinig? Onthechting is ook hier aan de orde, onthechting van het niets, zoals de dichter Roland Jooris in het gedicht Gekras omschrijft. Herman Claus’ tekenkunstige vereenvoudiging brengt de compositie op de rand van de leegte met toch een vleugje leven in de kern. Een iets met rondom ruimte en licht. Niet veel, zegt u. Neen, maar het volstaat. Het vormt de essentie, het vormt zijn kijken, zijn waarheid. Méér zou teveel zijn …

Freddy Huylenbroeck │Hamme, 2021-01-02